Hij zat er weer, zoals altijd op de hoek van de bar, een flesje bier voor zich op de bar. De benen over elkaar gekruist, asbak en zware shag binnen reikwijdte van de rechterarm. Ik had hem de laatste weken vaker gezien in deze bruine kroeg. Maar wie is hij en waar kwam hij ineens vandaag?
Deze typisch Amsterdamse kroeg was al jaren mijn tweede huiskamer. De eigenaar, het personeel, de stamgasten, zij waren als familie voor mij. De stamgasten hadden een niet opeisbaar eigen hoek en vooral op vrijdagmiddag werd er stevig weekend gevierd. Hoe vaak kwam het voor dat iemand drie keer langs de kroeg kroop om eindelijk het juiste pad te vinden? Sommigen kwamen de brug over de gracht nauwelijks over en af en toe leek het alsof we oefenden voor het volgende schaatsseizoen: Pootje over! We kenden elkaar, werden vrienden maar altijd tot aan de deur.
Naar goed Amsterdams gebruik had iedere stamgast een schuilnaam. Naast de voornaam was iets typisch toegevoegd, door anderen, zodat iedereen wist over wie je het had, het gaf je een unieke identiteit voor het leven en voor het personeel ook makkelijker voor het poffen. Typische namen als ‘Japie Haven’, ‘Kale Ben’, ‘René de Leugenaar’, ‘Ed van Bep’, ‘Haagse Frans’, ‘Bob de Spijker’ en ‘Edje Ajax’, zoals ik werd genoemd. Oudere dames werden nog altijd ‘Tante’ genoemd, zij spraken je steevast aan met ‘Schat’.
Een vroeg-doordeweekse middag, de kroeg is verder leeg. Schuin tegenover ‘hem’ neem ik plaats in de Stamgastenhoek, hij zit schuin weg van mij, zijn ellenboog leunt op de bar. De barman tapt een biertje in, spreekt nog wat met ‘hem’ en doet een dappere poging om zijn aandacht te verdelen wat hem niet lukt. Het is de man wel bekend dat het een ongeschreven wet is om niet alleen te drinken, ik proost op zijn gezondheid en ik word voorzichtig in het gesprek gemengd.
Wanneer die man even naar de wc is vertelt barman Jim dat hij ‘Jozef’ heet, sinds enige tijd een kamer huurt van een bekende van ons ‘hier’ om de hoek en daarom vrij regelmatig hier in de kroeg te vinden is. “Volgens mij werkt hij in de haven, in een grote loods, vlakbij jou dus. Wel een goeie kerel!”. De middag schiet voorbij, we zorgen voor voldoende streepjes op de bonnen en na drie keer om het biljart te hebben gelopen ga ik pootje-over de kroeg uit.
De weken erna kom ik Jozef elk kroegbezoek tegen, we leren elkaar kennen als vrienden, tot aan de deur. Jozef heeft het niet gemakkelijk gehad. Uit een relatie is een zoon geboren maar vanwege zijn drankverslaving mag hij hem niet meer zien. Het gevolg is dat hij nu alleen nog voor de drank leeft. Al zijn geld gaat op aan drank, eten doet hij niet als je de leverworst of pinda’s op de bar niet meerekent. Hij werkt in de haven en omdat ik zelf ook in de haven werk vraag ik hem naar de naam van het bedrijf… We blijken collega’s te zijn met het verschil dat hij voor een andere klant, in een andere loods werkt en verder geen contact heeft met het kantoorpersoneel. De volgende dag komen we elkaar ook buiten de deur tegen.
Al snel is Jozef ook bekend in andere kroegen binnen de wijk. En al snel poft hij in meerdere cafés een paar honderd Euro’s waardoor zijn wereld steeds kleiner wordt. Wanneer ik hem eens mee wil nemen naar een wedstrijd van Ajax, een grote wens van hem, kan hij op de dag van de wedstrijd het kaartje niet meer vinden maar komt desondanks toch naar de voorbeschouwing. Een half uur voor de wedstrijd geeft hij een hand, wenst mij veel plezier, vraagt of hij mag poffen en klimt van de barkruk af. Als hij zwalkend en bijna voorover vallend de deur uitloopt galmen de woorden ‘doe je voorzichtig Jozef?’ van barman Jim door de kroeg… “Jozef..? Ik heet Frans!” Jozef is nog lange tijd zijn voor- en schuilnaam geweest!